Rome II Verordening


De Rome II Verordening is op 11 januari 2009 in werking getreden. De verordening beantwoord de vraag welk recht op niet-contractuele verbintenissen in burgerlijke en handelszaken van toepassing is. Daarbij dient men niet alleen aan een onrechtmatige daad te denken, maar bijvoorbeeld ook aan ongerechtvaardigde verrijking, zaakswaarneming en onverschuldigde betaling. Ook afgebroken onderhandelingen vallen onder het toepassingsbereik van de verordening.


Belangrijk is dat het begrip “buitencontractuele verbintenissen” aan de hand van de Rome II Verordening dient te worden uitgelegd en niet aan de hand van nationaal recht. Een verbintenis die naar nationaal recht een contractuele verbintenis kan zijn, kan op basis van de Rome II Verordening een buitencontractuele verbintenis zijn. Hetzelfde geldt voor de Rome I Verordening.


Hoofdregel

De hoofdregel van het toepasselijke recht op niet-contractuele verbintenissen is neergelegd in artikel 4: Op een onrechtmatige daad is het recht van het land van toepassing waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land het schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan (zogeheten “lex loci damni”). Dit betekend dat de “Handlungsort” und de “Erfolgsort” uit elkaar vallen. Een voorbeeld: een Nederlander eet in Frankrijk een portie slechte mosselen (Handlungsort), rijdt naar huis en wordt aldaar ziek (Erfolgsort). Voor zover hier sprake is van een onrechtmatige daad zou Nederlands recht van toepassing zijn.


Hierop bestaan twee uitzonderingen. Indien dader en slachtoffer beide hun gewone verblijfsplaats in hetzelfde land hebben, is het recht van dat land van toepassing (artikel 4 lid 2). En indien uit het geheel van de omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad nauwer is verbonden met een ander land, dan is het recht van dat land van toepassing (artikel 4 lid 3).


Naast de hoofdregel bevat de Rome II Verordening een aantal speciale regels voor productaansprakelijkheid, oneerlijke concurrentie en daden die de mededinging beperken, milieuschade, inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten en collectie acties bij arbeidsconflicten (artikelen 5 t/m 9).


De artikelen 10 t/m 13 betreffen ongerechtvaardigde verrijking, zaakswaarneming en precontractuele aansprakelijkheid bij het afbreken van onderhandelingen.


Afgebroken onderhandelingen

De niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst, wordt, ongeacht of de overeenkomst al dan niet daadwerkelijk is gesloten, beheerst door het recht dat van toepassing is op de overeenkomst of dat op de overeenkomst van toepassing zou zijn geweest indien zij was gesloten. Hierbij kan men denken aan een koopovereenkomst, een Share Purchase Agreement (SPA) of andere overeenkomsten.


Een voorbeeld: twee partijen die niet in hetzelfde land zijn gewestigd onderhandelen over een duurcontract voor het leveren van producten. Er bestaat een concept overeenkomst met daarin een rechtskeuze, waarover nooit wordt getwist. Uiteindelijk breekt een partij de onderhandelingen af. In dat geval zou op de overeenkomst het gekozen recht van toepassing zijn. Dat recht beheerst ook de precontractuele aansprakelijkheid.


Een ander voorbeeld: twee partijen die niet in hetzelfde land zijn gewestigd onderhandelen over een koopcontract ten aanzien van boeken. In het concept staat geen rechtskeuze. Indien een partij de onderhandelingen afbreekt dient men te kijken welk recht op de overeenkomst van toepassing zou zijn geweest, indien deze was gesloten. Hier zou waarschijnlijk het Weens Koopverdrag van toepassing zijn geweest. Omdat het Weens Koopverdrag afgebroken onderhandelingen niet omvat, dient men aan de hand van Rome I het objectief toepasselijk recht vast te stellen. Dit zou in casu het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfsplaats heeft zijn geweest. Dat recht beheerst ook de afgebroken onderhandelingen.


Het toepasselijke recht is, indien het niet op grond van het hiervoor genoemde kan worden bepaald:


a) het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich hebben voorgedaan, of


b) het recht van het land waar de partijen beiden hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip waarop de schadeveroorzakende gebeurtenis zich voordoet, of,


c) indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst, een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het onder a) en b) bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.


Rechtskeuze

Net als onder de Rome I Verordening staat het partijen onder de Rome II Verordening vrij een rechtskeuze te treffen (artikel 14). Professionele partijen kunnen de rechtskeuze uitbrengen voordat een schade-veroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan. Andere partijen kunnen een rechtskeuze slechts uitbrengen nadat het schade-veroozakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan. Dit dient ter bescherming van de (vaak) zwakkere partij.


De rechtskeuze moet uitdrukkelijk geschieden of voldoende duidelijk blijken uit de omstandigheden van het geval.